Het Streekarchivariaat De Liemers en Doesburg
Het oudarchief Wehl
Inleiding

Uit de Gelderse hertogelijke rentmeesters-rekening van 1340 blijkt dat men Wehl toen nog geheel of gedeeltelijk als Gelders beschouwde (1), maar in een Kleefse oorkonde van 1348 wordt Wehl reeds vermeld als zijnde gelegen in "ons" land van de Lymers (2). Toen vormde Wehl met de andere Kleefse gebieden nog een geheel; later, toen Didam en Beek aan Bergh kwamen, kreeg het pas de eigenaardige positie van enclave. In 1461 blijken in het gericht Wehl de richter van Lymers en enige schepenen op te treden in voluntaire zaken (3). Vanaf circa 1473 vormde Wehl met het toen ook aan Kleef behorende Angerlo een richterambt. In 1487 echter werd in het aan Zevenaar geschonken stadsrecht bepaald dat ook het gericht van het kerspel Wehl binnen die plaats zou worden gehouden. Eerst toen de beide vorsten van Kleef (4) in 1647 Wehl verpandden aan de graaf van Bergh kwam daaraan een einde. Blijkens de pandacte kreeg de Heer de hoge en lage rechtspraak, waarbij echter het appel aan de landsheer was voorbehouden. In 1661 werd de Heerlijkheid Wehl verpand aan Hendrikus Theodorus Bentinck, Heer van Barlham, en in 1673 aan de Heer van Wylich, Vrijheer van Lottum. In 1729 eindigde deze laatste verpanding. Vanaf dat jaar, tot 1765 trok de Königliche Invaliden Casse te Berlijn de inkomsten van de Heerlijkheid (5). Bij contract van 9 september 1765 verkocht de Koning de gehele Heerlijkheid voor een som van 45.920 Gld. aan de gebroeders A. en Corn. Steengracht. De verkoopsom kwam ten goede aan het Invalidentehuis in Berlijn. Door het huwelijk dat de erfdochter van Wehl in 1767 sloot (6), kwam de Heerlijkheid in het bezit van het geslacht Von der Goltz.

Tot 1806 bleef het gebied onder Pruissische souvereiniteit, daarna behoorde het tot het Hertogdom, later Groothertogdom Berg, dat in 1809 bij Frankrijk werd ingelijfd. Wehl werd toen een eigen municipaliteit en behoorde tot het kanton Emmerik. In october 1811 werd Wehl ingedeeld bij de nieuw gecreëerde commune Zeddam. Mogelijk heeft het daarna nog kort bij 's-Heerenberg gehoord. In 1814 werd Wehl weer een eigen "Bürgermeisterei" of "Gemeinde" onder Pruissen, Kreis Rees. Op 1 juni 1816 tenslotte, werd de gemeente voorgoed bij Nederland ingedeeld.

Tot de prerogatieven van de Heer behoorde ondermeer de benoeming van de richter en van de gerichtsschrijver. De benoeming moest echter wel worden bevestigd door de Koning. De richter werd bijgestaan door 4 schepenen die het recht van coöptatie hadden. De receptor of steuereinnehmer werd aanvankelijk benoemd door de geërfdenorganisatie van Wehl, doch sinds ca. 1731 benoemde de Koning hem, mede wegens gebrek aan animo voor deze functie. De geërfden hadden naast de zorg voor de bruggen en wegen, de bedeling van enige armen etc. ook het beheer over de gemene gronden. Uit de belangrijkste geërfden werden drie gedeputeerden gekozen; daarnaast waren er vier "vorsteher" of "boermeesters". De organisatie stelde ook de "schultze" en "onderschultze" aan, alsmede een postbode en een armenjager. De voornaamste taak van de schultze met z'n onderschultze was het "beitreiben" van de belastingen, het innen van pachtgelden, etc. De armenjager was er ondermeer om de bedelaars buiten de "Jurisdiction" te houden.

De gerichtsdagen werden in de herberg "de Zwaan" gehouden, of ook wel ten huize van de richter. Ook de ervendagen vonden gewoonlijk in een dorpsherberg plaats. Als echter door bijzondere weers- of oorlogsomstandigheden het dorp voor de Koninklijke Commissaris, de Landraad, en de uitheemse geërfden moeilijk te bereiken was, vergaderde men te Zevenaar.

Voor wat de bewaring van de archivalia betreft, kan alleen worden medegedeeld, dat bekend is, dat er een "gerichts oder gemeinheits kast" was, waarin de belangrijkste stukken wel zullen zijn opgeborgen. Omstreeks 1920 heeft een gepensioneerd schoolhoofd zich beziggehouden met het archief, en de stukken voorzien van opschriften en aantekeningen. Hij heeft daarbij katerns uiteen genomen en stukken die hem van geen belang schenen verwijderd. De op de stukken aanwezige codenummers dateren van na 1945, toen men het archief voorlopig heeft geordend volgens het classificatiesysteem van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten. De bewaard gebleven Duitse opschriften op de stukken zijn gewoonlijk in de typisch Pruissische kanselarijtaal gesteld en konden zonder gevaar van verwarring niet worden vertaald. De bijgevoegde regestenlijst betreft de gerechtelijke acten van vóór 1700.

------------------------------------

1. Nijhoff, Gedenkw. bijl. CXXX.
2. Lacomblet, Urkundenbuch etc., III nr. 457.
3. Ilgen, Quellen II, 1 nr. 341.
4. De Keurvorst Johan Sigismund van Brandenburg en de Paltsgraaf Johan Wilhelm van Neuburg.
5. Tussen 1731 en 1765 waren de plaatselijke richters tevens hoofdpachter van de Heerlijkheid.
6. Cornelia Jacobina Steengracht x Wilhelm Bernhard Freiherr von der Goltz.